Boor is van bijzonder belang voor de biet. Een preventieve toediening van boor is altijd aanbevolen, zeker in velden met onvoldoende boor, in velden regelmatig onderhevig aan boortekort, vooral deze met een hoge pH of gevoelig voor droogte (kiezel- of zandzones). In dit geval zal de toediening 200 tot 500 g boor/ha bedragen.
De beschikbaarheid van boor zal bovendien afhankelijk zijn van de pH van de bodem die niet te hoog mag zijn (pHKCl begrepen tussen 6,0 en 6,5 voor zand-leembodems en 6,7 tot 7,1 voor leembodems) en van de beschikbaarheid van water in de bodem. Een kalkbemesting vóór de teelt van bieten kan eveneens de beschikbaarheid van boor verminderen.
In de situaties waar dit nodig blijkt en indien er nog geen boor werd toegepast bij de zaai, zal een toediening van boor (eventueel gefractionneerd in 2 doorgangen) moeten gebeuren in bladbespuiting, vóór het sluiten van de rijen. De minerale formuleringen zijn over het algemeen compatibel met een onkruidbehandeling, de compatibiliteit van andere formuleringen (chelaten,…) moet voor elke mengeling gecontroleerd worden.
Ter herhaling, een tekort of een onvoldoende beschikbaarheid van boor kunnen hartrot veroorzaken bij de biet, fysiologische ziekte enkel zichtbaar vanaf de zomer.